De beeldende kunst gecategoriseerd

Over recente werken van K. Hoeben.


De wereld van de beeldende kunst lijkt zo eenvoudig: de kunstenaar voelt de drang iets toe te voegen aan het bestaande en schept een nieuw werk. Als het af is stuurt hij het de wereld in, in een tentoonstelling. Een publiek komt kijken. Soms wordt er iets verkocht.


Bij nadere beschouwing zit het complexer in elkaar. Achter de wereld van de beeldende kunst schuilen  ingewikkelde systemen. Een politiek systeem naast een sociaal systeem,  een financieel systeem kruist een cultureel systeem. De wereld van de kunst wordt bevolkt door kunstenaars, maar ook door curatoren en publicisten, bestuurders en galeristen, museumdirecteuren en kunsthistorici, adviescommissieleden en subsidieverstrekkers, theoretici, bemiddelaars, docenten en studenten, ondernemers en amateurs, geldschieters, verzamelaars en liefhebbers met een schilderij boven de bank. De lijst kan niet lang genoeg zijn.

Om het niet minder complex te maken: al deze groepen tezamen vormen grotendeels ook het publiek. De meerderheid van de beschouwers van de kunst wordt gevormd door publiek dat zelf in meer of mindere mate professioneel betrokken is bij de beeldende kunst. Naast uiteraard vrienden en familie van de kunstenaar blijft er dan nog een klein clubje toeschouwers over, vaak ietwat mager omschreven als ‘algemeen in beeldende kunst geïnteresseerden’.


In haar werk beschouwt Karla Hoeben de kunst, en onderzoekt daarin vooral het systeem dat er achter schuilgaat. Zij doet dit met gepaste afstand. Zij tast de lagen van het systeem af en ontdoet ze van details om ze vervolgens te reproduceren. Feitelijk.

Ze brengt elementen die het systeem vormen terug tot hun contouren en die toont ze, letterlijk.


OLYMPUS DIGITAL CAMERA


In Het Project worden vier van deze elementen uitgelicht: de schepper, het establishment, de plaats en tenslotte de schepping.

Allereerst portretteert ze kunstenaars, als iconen. Mondriaan, Beuys, Brancusi, Warhol, Gilbert en George bijvoorbeeld. Minitieus worden de contouren van hun gevonden fotografische portretten overgetrokken. Eventuele binnenruimte, ‘gaten’ in hun afbeelding, worden genegeerd.

De figuren worden met precisie met grafiet dichtgekrast, met alleen min of meer vertikale lijnen. Zij dragen handschrift, maar op een minimale wijze. Donkere figuren zijn het, maar in hun verschijningsvorm ook expressief. Door de zilveren glans van het grafiet veranderen zij subtiel, onder invloed van de hoek van kijken, of van een veranderende lichtinval.

De keuze voor juist deze kunstenaars is op het eerste gezicht vrij arbitrair. Toch lijkt Hoeben persoonlijke affiniteit te hebben met juist hen. Onduidelijk blijft waarom: om hun werk, hun waarde voor de kunstgeschiedenis, de expressiviteit van hun postuur, of de kwaliteit van de [bij toeval] gevonden foto?

Op min of meer dezelfde wijze portretteert ze het establishment. Kunstverzamelaars als Debra en Leon Black of Sjeik Saud Al-Thani, of belangwekkende museumdirecteuren als Wim Beeren of Frans Haks. De tekeningen van de verzamelaars zijn iets kleiner van formaat dan de kunstenaarsportretten. Is hier sprake van toeval of toch van hierarchie?


hoeben2


Vervolgens richt zij zich op een aantal musea. Het in Amsterdam gelegen Rijksmuseum bijvoorbeeld, of het Zwitserse Kunsthall Graz en het New Yorkse MoMa. De plattegronden, die men wel kent uit catalogi, of van informatiezuilen in de musea [waar bevind ik me, waar vind ik welke werken, waar is de nooduitgang?] worden ook in contouren omgezet. In het project worden deze in drie dimensies getoond, maar dit op de meest minimale wijze: de contouren worden gegoten in platen beton. De platte plattegronden komen zo even omhoog, enkele centimeters maar, van hun platte vlak. Uiteindelijk worden ze uitgezet op de vloer, maar staan op blokjes, zodat ze lijken te zweven.

Tenslotte is daar de kunst zelf. Aanvankelijk werden de werken, in de formaten en bladspiegels precies zoals zij werden aangetroffen in catalogi van tentoonstellingen in de desbetreffende musea, net als de kunstenaars en verzamelaars geportretteerd, en ingekrast met reflecterend grafiet. Binnen het project krijgen zij een nog meer radicale vorm: Hoeben brengt ze terug tot een van de meest rudimentaire [en wellicht banale] vermeldingscriteria: hun maatvoering. In elke catalogus, bij elk gedocumenteerd werk, staan altijd drie gegevens opgesomd: de kunstenaar, het materiaalgebruik en de maatvoering. Maatvoering is van deze drie het meest universeel, het meest meetbaar: een centimeter is overal een centimeter, een inch overal een inch. Deze maatvoering wordt letterlijk omgezet, in dit geval in gips, van oudsher een traditioneel kopieermateriaal van beeldhouwers. Het werk wordt teruggebracht tot een eenvoudig wit blok, lxbxh.


hoeben3


In het project brengt Hoeben deze vier lagen tezamen. Een installatie verenigt de betonnen, vlak boven de grond zwevende, musea met tekeningen aan de wand, soms net boven de plint, soms net iets hoger, maar altijd onder ooghoogte, van kunstenaars en verzamelaars. De werken zelf, witte gipsen blokken, her en der tussen de betonnen objecten gegroepeerd, fungeren binnen de installaties als een soort adempauzes, als witregels in een tekst op spaties binnen een regel.

Het samenbrengen van de elementen heeft een sterke inhoudelijke component: zij toont de kwaliteit van de onderlinge elementen, maar vooral ook de samenhang van het systeem. Het systeem van de kunst, of in ieder geval een groot onderdeel van dit systeem.

Maar ook op een puur beeldend vlak wordt de meerwaarde van het samenbrengen van deze elementen zichtbaar: individuele werken, tekeningen en afgietsels in beton of gips, gaan binnen de installatie allerhande relaties met elkaar aan. Dit maakt de installatie, die in onderdelen vooral is gebaseerd op minimalisering, het vooral terugnemen van beeld, op een beeldend niveau rijk en spannend.


De installatie is een on-going project, dat in verschillende samenstellingen getoond kan worden, en steeds zal kunnen uitbreiden. Musea en portretten kunnen worden toegevoegd, maar ook geheel nieuwe groepen kunnen ontstaan. Zo kunnen in de toekomst bijvoorbeeld architecten van musea worden geportretteerd, of voor de kunst belangwekkende theoretici en historici.


Terugkomend op de stelling dat de kunst in al zijn eenvoud bestaat uit de lijn van schepper naar schepping naar publiek, rest de vraag wat Hoeben nu eigenlijk zelf toevoegt aan het bestaande. Feitelijk kopieert zij slechts; gevonden foto’s, afbeeldingen en gegevens gevonden in catalogi worden nagemaakt. Zij vindt zich hierin in een rijke traditie binnen de kunstgeschiedenis. Van kopiëren, natekenen, reconstrueren en afgieten. Verschil is dat de daad van het kopiëren, van de reconstructie zélf, het werk is. Een werk dat het samenhangend systeem van de kunst onderzoekt en ontrafelt.


martijn lucas smit, april 2010